Vandaag bespreken we wat er allemaal buiten het gezichtsveld gebeurt, van vrouwen op de achtergrond tot geheime drankspelletjes. Ik wil dit thema in deze column van een andere kant bekijken: mijn aandacht gaat uit naar de beoefening van geschiedwetenschap achter gesloten deuren. Dan heb ik het met name over het archiefwezen: vele meters archiefstukken bevinden zich achter dikke kluisdeuren, in lange rijen archiefkasten waarvan alleen de archivaris enig overzicht heeft. Toegegeven, de praktijken zijn al vele malen inzichtelijker door heldere archiefinventarissen en goed omschreven toegangen, maar alleen al door de hoeveelheid materiaal is het vaak onmogelijk alles toegankelijk te maken. Zo kom ik herhaaldelijk stukken tegen in archiefinventarissen met beschrijvingen zoals ‘Eén pak brieven’, of, nog interessanter, ‘Moet nog worden geïnventariseerd’. Wellicht denken jullie enige opgekropte frustraties in mijn stem te horen, maar niets is minder waar. Want hoe spannend is het om juist deze dozen, nauwelijks geraadpleegd voordat jij ze aanvroeg, te bekijken, te ordenen, te onderzoeken. Niets verwachtend blijkt eigenlijk alles een vondst.
Ik herinner me nog goed de eerste keer dat ik mij daadwerkelijk naar het archief begaf. Voor een werkstuk in het kader van een derdejaars Bachelorvak wilde ik uitvinden hoe boekencensuur in Nijmegen in de zeventiende eeuw werkte. Thuis had ik mij verdiept in de verschillende archieven en archiefstukken en bewapend met een lijstje archiefnummers nam ik plaats op één van de stoelen in deze zaal. Eenmaal aan de onderzoekstafel gezeten kreeg ik een eerste doos onder mijn neus geschoven. Aan het einde van de dag had ik slechts zes gevallen van censuur in de bronnen gevonden. Toen leek ik daar niet echt van onder de indruk, blijkens de afsluitende woorden in mijn werkstuk. Ik typte:
Om echter echt goede uitspraken te kunnen doen over het censuurbeleid in Nijmegen is het van belang om nog veel meer de bronnen in te duiken en op zoek te gaan naar voorbeelden van censuur. Dit onderzoek heeft vooral de bekende gevallen nader bestudeerd en ingekaderd in literatuur en nationale tendensen. Het is aan volgend onderzoek om buiten de gebaande paden te treden, op zoek naar meer vormen van censuur.
Stiekem ben ik nu best onder de indruk van de beschreven vondsten in dat werkstuk. Toch heb ik dat enigszins teleurgestelde gevoel dat ik toen had vaker ondervonden na een archiefbezoek, om me pas later te realiseren dat het eigenlijk een goed bestede dag was. Wellicht komt dit door mijn vaak veel te hoge, onuitgesproken verwachtingen. Laat me dit verder toelichten.
Elke keer dat ik mij naar het archief begeef, voel ik de Indiana Jones in mij wakker worden. Ergens diep van binnen hoop ik een schatkaart te vinden die spannende avonturen oplevert en mijn ogen opent voor een stukje verborgen wereldgeschiedenis. In de trant van de naar mijn mening zeer ondergewaardeerde National Treasure-films, met in de hoofdrol niemand minder dan Nicolas Cage, hoop ik een vergane stad te vinden met verloren gewaande kunstwerken en oude boekrollen uit de mythische bibliotheek van Alexandrië. Met zulke beelden in het hoofd kan zo’n archiefbezoek eigenlijk alleen nog maar tegenvallen.
Met name omdat je meestal op zoek bent naar zeer specifieke informatie. De meeste wetenschappers gaan immers het archief in met de wens een bepaalde vraag te beantwoorden. Niet zelden heb ik het gevoel dat ik moeite doe voor een speld in een hooiberg. Nogal wiedes dat je niet altijd vindt wat je zoekt. Vaak vind je in ieder geval een deel van de speld, maar heb je dat op het bewuste moment niet door. Zo vond ik voor mijn Masterscriptie over nieuwsvoorziening in Gelderland verschillende brieven met interessante informatie voor mijn onderzoek. Op de dag zelf overheerste vooral het gevoel elke mogelijke, bewaard gebleven brief uit de zeventiende eeuw in mijn handen gehad te hebben. Sterker nog, naar aanleiding van zo’n zelfde dag had ik een keer een nachtmerrie waarin brieven op mij afvlogen en willekeurige data door elkaar heen werden geschreeuwd.
Het kan ook anders. Mijn fijnste archiefervaring beleefde ik tijdens mijn stage voor het Johan de Witt-project van het Huygens ING. Vijf maanden lang mocht ik mij storten op dozen en dozen met correspondentie van raadpensionaris Johan de Witt in het Nationaal Archief in Den Haag. Hier zat geen uitgesproken opdracht aan vast. Ik hoefde geen onderzoek te doen, geen specifieke vraag te beantwoorden. Mijn taak was: spit de dozen door, stop de gegevens van de brieven in een database en kijk maar wat je tegenkomt. Wat een verademing! Want juist doordat ik niet op zoek was, vond ik van alles. Elke brief was interessant en gelukkig kreeg ik de ruimte om verrassende of belangrijke brieven verder te onderzoeken. Zo kwam ik een gedicht tegen, door Maria Margareta van Akerlaecken aan Johan de Witt gezonden, maar ook een waarschuwende brief van Johannes Rothe met daarin een dramatisch pamflet over het einde van de wereld. Waarschijnlijk brieven die weinig mensen in het kader van een specifieke onderzoeksvraag zouden aanvragen, maar die desalniettemin van onschatbare waarde zijn om een ver verleden een stukje dichterbij te brengen.
Ik hoop in de toekomst meer van dit soort werk te kunnen doen, ongestoord grasduinen door bergen archiefmateriaal. Sluit mij maar op achter die gesloten deuren, ik kom er wel weer uit als ik mijn schatkaart gevonden heb.
Deze column is geschreven en op het Historisch Café bij het Regionaal Archief Nijmegen op 25 april 2019 voorgedragen door Marieke van Egeraat.